Bloedzuigers

Meestal val ik in slaap als een dronken baby zodra mijn hoofd het kussen raakt, maar afgelopen nacht lag ik urenlang wakker. De muggen, hoewel vervelend, waren daarvan niet de oorzaak; normaal gesproken slaap ik door het zoemen van hun trillende vleugels heen. Wat de oorzaak wel was weet ik niet. Ik lag weliswaar in een slaapzak op een vreemd bed, maar dat kwam wel vaker voor en bovendien was er niets waarover ik piekerde, behalve het feit dat ik nog steeds wakker was.

Rond kwart voor één was ik naar bed gegaan, rozig van de warmte van het haardvuur en het kratje Brand dat ik met twee vrienden soldaat had gemaakt. Beneden op de bank waren zij nog bezig met een potje schaak. Ik had researchmatig naast hen zitten lezen in een boek over verslaving, maar op een gegeven moment begonnen mijn ogen dicht te vallen.

Buiten lag het Drentse heidelandschap donker en stil om ons heen. We hadden ons hier teruggetrokken in dit huisje om het scenario voor een speelfilm in de steigers te zetten. De eerste dagen was er weinig bruikbaars op papier gekomen. We wandelden en dronken en voerden lange gesprekken, maar pas gisteren kregen we eindelijk iets te pakken.

Volgens David Lynch is schrijven zoiets als vissen: je moet geduldig zijn maar continu alert. Onder de oppervlakte leeft van alles, je moet wachten tot je iets voelt trekken aan je lijn en vervolgens de inspanning leveren om de vangst boven water te krijgen.

Ik had gewacht, en ik had inspanning geleverd. Vermoeid was ik mijn slaapzak ingekropen, om vervolgens urenlang naar het gezoem van muggen te luisteren. Steek me dan, dacht ik. Zuig je vol en laat me dan met rust (ik heb het geluk dat mijn lichaam nauwelijks reageert op het gif).

“Ooit nam ik me voor om niks meer te doden tenzij ik de intentie heb om het op te eten. Gedreven door irritatie en het verlangen naar slaap zette ik dat voornemen opzij.”

Toen ik op mijn telefoon keek om te zien hoe laat het was – 04.00 – zag ik op centimeters van mijn hoofd twee muggen op de muur zitten. Ooit nam ik me voor om niks meer te doden tenzij ik de intentie heb om het op te eten. Gedreven door irritatie en het verlangen naar slaap zette ik dat voornemen opzij.

Misschien dat de bevrediging van het pletten van de muggen de melatonine-aanmaak in mijn hoofd stimuleerde, want het beeld van de twee rode vlekken op de muur naast me is het laatste wat ik me van die nacht herinner. Toen ik wakker werd was het licht.

Ik liep naar de badkamer om mijn blaas te legen, trok mijn boxershort omlaag en plukte een donker pluisje van mijn ochtenderectie af. Dat probeerde ik althans; het pluisje liet niet meteen los, het leek in de huid van mijn penis vastgehaakt te zitten.

Toen ik het tenslotte toch tussen mijn nagels te pakken had weten te krijgen bekeek ik het van dichtbij. Aan het pluisje zaten pootjes. In de dagen ervoor had ik al verschillende teken uit mijn been verwijderd, maar die waren minuscuul geweest. Dit exemplaar had zich flink aan mij tegoed gedaan. Hij stond zo’n beetje op knappen van het bloed dat bedoeld was om door mijn zwellichamen te gieren.

Ik scheurde een velletje wc-papier af en legde de parasiet erop. Ik zag de pootjes bewegen, belachelijk klein in verhouding tot de rest. Met de achterkant van mijn tandenborstel drukte ik het bolle, volgezogen lijf kapot. Een rode vlek breidde zich langzaam uit op het papier.

Organismes hadden zich aan mij gevoed. Er was een idee geboren. Al met al leek het me een vruchtbare week.